Gezang 471


1   Ik heb gejaagd, wel jaren lang,
om goed en vroom te leven,
maar 't werd mijn ziele toch te bang,
mijn werken kon niets geven.
Ik had mijn hart er toe gezet,
om alles te beproeven,
mijn zonden hebben 't mij belet,
dit doet mij zeer bedroeven.

2   Ik ben verdoold op deze jacht
en werd door waan bedrogen.
'k Had van mijn deugden veel verwacht,
't heeft alles mij belogen.
Ik had mijzelve slechts bemind
en ijdelheid verkoren.
Dit jagen heeft mij zo verblind,
dat alles is verloren.

3   O Jesu, Heer, ik bid tot U
uit al mijns harten gronde:
verlos mij van mijn zonden nu
en voortaan te aller stonde,
opdat ik met een zuiver oog
in uw genade schouwe,
en dat uw Geest mij leren moog'
hoe ik U dien' met trouwe.

Liedboek voor de Kerken 1973