1 | Wat vlied' of bezwijk', getrouw is mij God, |
Hij blijft aan mijn zij in 't wisselend lot; | |
moog 't hart soms ook beven in 't heetst van de strijd, | |
zijn liefd' en ontferming vertroosten altijd. |
2 | Verleid door het kwaad dat steeds mij belaagt, |
gevallen in schuld, door wroeging geplaagd, | |
vertrouw ik slechts Hem, die mij leidt door zijn Geest, | |
mijn zonden vergeeft en mijn smarten geneest. |
3 | Als God mij vertroost, is 't kruis niet te zwaar, |
dan ken ik geen vrees in 't bangste gevaar, | |
dan win ik al strijdend vertrouwen en kracht | |
en zing ik mijn psalmen in duistere nacht. |
4 | Ik roem in mijn God, ik juich in zijn trouw, |
de rots mijner ziel, waar 'k eeuwig op bouw. | |
Ik zal Hem nog prijzen in 't uur van mijn dood, | |
dan rijst nog mijn loflied: zijn goedheid is groot! | |
Liedboek voor de Kerken 1973