1 | O hoogt' en diepte, looft nu God |
aanbidt zijn heiligheid! | |
Zijn woord werd nimmer nog gepeild, | |
zijn weg is majesteit. |
2 | O wondre liefd', o wijsheid Gods, |
toen zond' ons 't licht benam, | |
hebt Gij 't verlossend pad gebaand: | |
een tweede Adam kwam. |
3 | De liefde is zo wijs en goed: |
wat eens in Adam viel, | |
ons menselijke vlees en bloed, | |
wordt leven weer en ziel. |
4 | Ja, meer dan ziel en leven zijn |
gegund aan bloed en vlees: | |
God-zelf zal in ons wezen zijn, | |
zijn ademende Geest! |
5 | Hij die voor ons gestreden heeft |
alleen, man tegen man, | |
als God en mens geleden heeft | |
wat niemand lijden kan, |
6 | in het verborg'ne van de hof, |
aan 't kruis in stervensnood, | |
heeft Hij aan ons de weg geleerd | |
door lijden en door dood. |
7 | O hoogt' en diepte, looft nu God, |
aanbidt zijn heiligheid! | |
Zijn woord werd nimmer nog gepeild, | |
zijn weg is veiligheid. | |
Liedboek voor de Kerken 1973