1 | Loof de Koning, heel mijn wezen, |
gij bestaat in zijn geduld, | |
want uw leven is genezen | |
en vergeven is uw schuld. | |
Loof de Koning, loof de Koning, | |
tot gij Hem ontmoeten zult. |
2 | Looft Hem als uw vaadren deden, |
eigent u zijn liefde toe, | |
want Hij bergt u in zijn vrede, | |
zegenend wordt Hij niet moe. | |
Looft uw Vader, looft uw Vader, | |
tot uw laatste adem toe. |
3 | Ja, Hij spaart ons en Hij redt ons, |
Hij kent onze broze kracht. | |
Hij bewaart ons, Hij ontzet ons | |
van de boze en zijn macht. | |
Looft uw Heiland, looft uw Heiland, | |
die het licht is in de nacht. |
4 | Snel vergaan de mensenkind'ren |
als de bloemen op het veld. | |
God alleen is onverminderd | |
steeds dezelfde sterke held! | |
Looft de Heer van dood en leven, | |
Hem die onze dagen telt. |
5 | Engelen, zingt ja en amen |
met de Koning oog in oog! | |
Zon en maan, buigt u tezamen | |
en gij sterren hemelhoog! | |
Looft uw Schepper, looft uw Schepper, | |
looft Hem, die het al bewoog! | |
Liedboek voor de Kerken 1973