Gezang 45


1   O Gij die onze koning zijt
en Heer van alle goden,
die Abraham hebt uitgeleid
en Israël ontboden,
o Here zegen wie U zoekt
en doe uw naam herleven!
Gij hebt ons toch niet in uw boek
ten dode opgeschreven!

2   Van kindsbeen af heb ik gehoord,
waar elk zich om verwondert,
dat Israël U toebehoort,
door U is afgezonderd.
Gij hebt ons naar uw woord gedaan,
Gij hebt ons aangenomen.
O Heer, hoe zijn wij voortgegaan!
Waar is het toe gekomen!

3   Nu onze nood voor ogen is,
dat is om onze zonden.
De Heer die in den hoge is,
heeft ons weer heengezonden.
Geen mededogen is ons deel:
wij hadden God verlaten;
de boze grijpt ons naar de keel,
Haman en zijn soldaten!

4   Zij zijn op hunner goden hand
en zullen ons haast dwingen,
dat wij hier in dit snode land
uw lof niet langer zingen.
Houdt Gij uw lof in stand, o Heer,
de wereld overstelpt ons.
zo bid ik U van harte zeer,
geen ander immers helpt ons.

5   Zij roepen uit eens mensen macht,
die als een leeuw zal woeden.
O hoed in deze wereldnacht
uw lammeren ten goede!
Gedenk weer aan uw maagd, o God,
en geef haar taal en teken,
opdat zij openhartig tot
hardvochtigen kan spreken.

6   Gij weet, o Heer, hier staat uw kerk
en bidt voor al haar kleinen!
De vijand is ons veel te sterk,
doe Gij hen dan verdwijnen!
Bewijs aan ons uw werk, uw wil,
opdat onder uw ogen
wij allen hier gerust en stil
godzalig leven mogen!

Liedboek voor de Kerken 1973