1 | God gaat zijn ongekende gang |
vol donk're majesteit, | |
die in de zee zijn voetstap plant | |
en op de wolken rijdt. |
2 | Uit grondeloze diepten put |
Hij licht, en vreugde uit pijn. | |
Hij voert volmaakt zijn plannen uit, | |
zijn wil is souverein. |
3 | Geliefden Gods, schept nieuwe moed, |
de wolken die gij vreest, | |
zijn zwaar van regen overvloed | |
van zegen die geneest. |
4 | Zoudt gij verstaan, waar Hij u leidt? |
Vertrouw Hem waar Hij gaat. | |
Zijn duistere voorzienigheid | |
verhult zijn mild gelaat. |
5 | Wat Hij bedoelt dat rijpt tot zin, |
wordt klaar van uur tot uur. | |
De knop is bitter, is begin, | |
de bloem wordt licht en puur. |
6 | Hoe blind vanuit zichzelve is |
het menselijk gezicht. | |
Godzelf vertaalt de duisternis | |
in eind'lijk eeuwig licht. | |
Liedboek voor de Kerken 1973