1 | O Jezus, hoe vertrouwd en goed |
klinkt mij uw naam in 't oor, | |
uw naam die mij geloven doet: | |
Gij gaat mij reddend voor; |
2 | uw naam die onze wonden heelt |
en ons met manna spijst, | |
die onze dood en zonde deelt | |
en onze vrees verdrijft. |
3 | Mijn herder en mijn held, mijn vriend, |
mijn koning en profeet, | |
mijn priester die mijn schuld ontbindt, | |
mijn weg waarop ik treed; |
4 | al wat ik doe, al wat ik wil, |
het is te zwak, te koud, | |
maar sterk en vurig wordt de ziel | |
wanneer zij U aanschouwt. |
5 | Zolang Gij nog onzichtbaar zijt, |
een zon diep in de nacht, | |
roep ik uw nadering reeds uit | |
omdat ik U verwacht. |
6 | O Jezus, hoe vertrouwd en goed |
klinkt mij uw naam in 't oor, | |
als ik van alles scheiden moet | |
gaat nog die naam mij voor. |
7 | O naam, eeuwige ademtocht, |
een sterveling ben ik, | |
als eens mijn eigen adem stokt | |
dan draagt mij uw muziek. | |
Liedboek voor de Kerken 1973