1 | Ik heb de vaste grond gevonden, |
waarin mijn anker eeuwig hecht: | |
de dood van Christus voor de zonden, | |
van eeuwigheid als grond gelegd. | |
Die grond zal onverwrikt bestaan, | |
als aarde en hemel ondergaan. |
2 | Het is het eeuwige erbarmen, |
dat mijn besef te boven gaat, | |
het zijn de liefdevolle armen, | |
het is zijn hart, dat openstaat. | |
Hij noodt de zondaar, Hij vergeeft | |
die Hem het hart gebroken heeft. |
3 | O afgrond, waarin alle zonden |
verzinken en niet meer bestaan! | |
O diep geheim van Christus' wonden, | |
het oordeel is te niet gedaan! | |
O Heer, uw bloed roept voor altijd: | |
barmhartigheid, barmhartigheid! |
4 | Daarop wil ik gelovig bouwen, |
getroost, wat mij ook wedervaart; | |
mij aan Gods vaderhart vertrouwen, | |
wanneer mijn zonde mij bezwaart. | |
Steeds vind ik daar opnieuw bereid | |
oneindige barmhartigheid. | |
Liedboek voor de Kerken 1973