Gezang 420


1   Ik hoor trompetten klinken,
de vijand is nabij.
Ik zie harnassen blinken
en niemand is met mij.
Het hart klopt door 't benauwen,
dies laat ik diep beschroomd
't gezicht 't gebergt aanschouwen
of daar geen hulp van koomt.

2   Daar is geen hulp voorhanden,
voorhanden dan van God,
van God, die 's werelds landen
heeft onder zijn gebod,
van God, die 's hemels lichten
heeft onder zijn gebied,
en die 't weleer al stichtte
dat 's mensen oge ziet.

Liedboek voor de Kerken 1973