Gezang 419


1   O God die de gedachten
der mensen ziet en leest,
Gij weet wat zij betrachten
in 't midden van hun geest,
waar zij zich toe begeven,
het zij tot goed of kwaad,
in dit ellendig leven
dat als een wind vergaat.

2   Ik heb door mijn misdaden
en gruw'len onbepaald
in plaats van uw genade
uw straf op mij gehaald.
Och, ik en kan niet rusten
van eigen wil verwoed,
want, laas, mijn kwade lusten
die drijven mij van 't goed.

3   Och, had ik kunnen horen
uw inspraak eer ik viel!
Zo zoud' ik nu uw toren
niet dragen op mijn ziel,
zo zoud ik nu niet dulden
de heimelijke smart
van mijn bekende schulden,
geloofspand op mijn hart.

4   O Heer, ik ben verwonnen,
ik ken 't in mijn gemoed.
Maak van mijn ogen bronnen
van water en van bloed,
die tot de hemel springen
tot voor uw majesteit,
op dat zij U bedwingen
tot uw barmhartigheid.

5   Doe toch zo grote dingen
aan mij, benauwde man,
dat daar uw eng'len zingen
in eeuwigheden van.
Uw goedheid en het wonder
dat niet kan zijn voleerd,
dat is dat Gij een zonder
zo zalig hebt bekeert.

Liedboek voor de Kerken 1973