1 | U heb ik lief, mijn God en Heer, |
niet omdat ik mijn heil begeer, | |
niet om daarmee gered te zijn | |
van eeuwig vuur en hellepijn. |
2 | Gij hebt mij gans en al omvat, |
terwijl men U gekruisigd had; | |
Gij hebt verdragen smaad en hoon | |
van nagels, speer en doornenkroon. |
3 | O Heer welk niet te schatten leed |
van pijn en angst en bloedig zweet | |
hebt Gij doorstaan tot in de dood, | |
en dat voor mij, een zondaar groot! |
4 | Zou ik U niet beminnen, Heer? |
Mij blijft geen and're keuze meer. | |
Om hemelvreugd noch hellesmart, | |
slechts om Uzelf kiest U mijn hart. |
5 | Ik wil U steeds beminnen, God, |
zoals Gij mij hebt liefgehad, | |
zo blijve ik U toegewijd, | |
daar Gij mijn hoop, mijn alles zijt! | |
Liedboek voor de Kerken 1973