Gezang 406


1   U heb ik lief, mijn God en Heer,
niet omdat ik mijn heil begeer,
niet om daarmee gered te zijn
van eeuwig vuur en hellepijn.

2   Gij hebt mij gans en al omvat,
terwijl men U gekruisigd had;
Gij hebt verdragen smaad en hoon
van nagels, speer en doornenkroon.

3   O Heer welk niet te schatten leed
van pijn en angst en bloedig zweet
hebt Gij doorstaan tot in de dood,
en dat voor mij, een zondaar groot!

4   Zou ik U niet beminnen, Heer?
Mij blijft geen and're keuze meer.
Om hemelvreugd noch hellesmart,
slechts om Uzelf kiest U mijn hart.

5   Ik wil U steeds beminnen, God,
zoals Gij mij hebt liefgehad,
zo blijve ik U toegewijd,
daar Gij mijn hoop, mijn alles zijt!

Liedboek voor de Kerken 1973