1 | Wij eten weer het bitter brood |
om te gedenken aan de dagen | |
dat Gij Egypte hebt geslagen | |
met de verschrikking van de dood. |
2 | Engel des doods, ga ons voorbij. |
Zie op het bloed dat als teken | |
aan onze deurpost is gestreken. | |
Engel, ga onze deur voorbij. |
3 | Wij eten haastig in de nacht |
kruiden en ongezuurde broden. | |
Wij doen wat Gij ons hebt geboden, | |
wij eten 't lam door ons geslacht. |
4 | Wij staan reisvaardig tot de tocht |
naar 't goede land van Jacobs kinderen. | |
Geen Rode Zee kan meer verhinderen | |
die van de dood zijn vrijgekocht. |
5 | Doe Gij ons door het water gaan |
en laat uw wolkkolom ons richten, | |
uw vuurkolom ons 's nachts verlichten! | |
Maak onze voet een vaste baan! |
6 | Neem onze reisstaf in uw hand |
en wijs ons weer, als in de dagen | |
dat Gij Egypte hebt geslagen, | |
de weg naar het beloofde land. | |
Liedboek voor de Kerken 1973