1 | Door goede machten trouw en stil omgeven, |
behoed, getroost, zo wonderlijk en klaar, | |
zo wil ik graag met u, mijn liefsten, leven, | |
en met u ingaan in het nieuwe jaar. |
2 | Wil nog de oude pijn ons hart vernielen, |
drukt nog de last van 't leed dat ons beklemt, | |
o Heer, geef onze opgejaagde zielen | |
het heil waarvoor Gij zelf ons hebt bestemd. |
3 | En wilt Gij ons de bitt're beker geven |
met gal gevuld tot aan de hoogste rand, | |
dan nemen wij hem dankbaar zonder beven | |
aan uit uw goede, uw geliefde hand. |
4 | Maar wilt Gij ons nog eenmaal vreugde schenken |
om deze wereld en haar zonneschijn, | |
leer ons wat is geleden dan herdenken, | |
geheel van U zal dan ons leven zijn. |
5 | Laat warm en stil de kaarsen branden heden, |
die Gij hier in ons duister hebt gebracht, | |
breng als het kan ons samen, geef ons vrede. | |
Wij weten het, uw licht schijnt in de nacht. |
6 | Valt om ons heen steeds meer het diepe zwijgen, |
de eenzaamheid, die nergens uitkomst ziet, | |
laat ons dan allerwege horen stijgen | |
tot lof van U het wereldwijde lied. |
7 | In goede machten liefderijk geborgen |
verwachten wij getroost wat komen mag. | |
God is met ons des avonds en des morgens, | |
is zeker met ons elke nieuwe dag. | |
ANDERE LIEDEREN: |
Liedboek voor de Kerken 1973