1 | O God, die droeg ons voorgeslacht, |
in nacht en stormgebruis, | |
bewijs ook ons uw trouw en macht, | |
wees eeuwig ons tehuis! |
2 | De schaduw van uw troon omsloot |
uw heiligen weleer, | |
bij U beveiligd is ons lot | |
en zeker ons verweer. |
3 | Gij zijt, van voor Gij zee en aard' |
hebt door uw woord bereid, | |
altijd dezelfde, die Gij waart, | |
de God der eeuwigheid! |
4 | En duizend jaar gaan als de dag |
van gist'ren voor U heen, | |
een schaduw, een gedachte vaag, | |
een nachtwaak, die verdween. |
5 | De tijd draagt alle mensen voort |
op zijn gestage stroom; | |
ze zijn als gras, door zon verdord, | |
vervluchtigd als een droom. |
6 | O God, die droeg ons voorgeslacht |
in tegenspoed en kruis, | |
wees ons een gids in storm en nacht | |
en eeuwig ons tehuis! | |
Liedboek voor de Kerken 1973