1 | Gij hebt het daglicht weggenomen, |
en over onze levenstijd | |
begint erbarmend uit te stromen | |
de rust die Gij uw volk bereidt. |
2 | Er is gearbeid en gezondigd |
met recht verstand en dwaas beleid. | |
God, die aan allen vreˆ verkondigt, | |
wij hopen op barmhartigheid. |
3 | Uw Zoon, die voor ons lange nachten |
bij U gepleit heeft in gebed, | |
heeft onze daden en gedachten | |
gereinigd en de rust gered. |
4 | Hij wil, dat ons de slaap zal sterken |
tot louter leven, stervensmoed, | |
en rekent al zijn zuiv're werken | |
ons toe in 't stromen van zijn bloed. |
5 | Dies kunnen wij een ruste vinden |
als aan het vaderhart een kind. | |
God geeft de slaap aan zijn beminden, | |
en Christus broed'ren zijn bemind. |
6 | Heer, schik Gij zelf dan onze leden |
tot korte of lange slapenstijd. | |
Wij zijn voor heden afgestreden, | |
en morgen kome uw zaligheid. |
7 | Op uwe morgen zult Ge ons halen. |
We ontstijgen aan dit aards bestaan, | |
en gaan uw hoge vensters stralen | |
recht op uw open huisdeur aan. | |
Liedboek voor de Kerken 1973