Gezang 390


1   'k Wil U, o God, mijn dank betalen,
U prijzen in mijn avond lied.
Het zonlicht moge nederdalen,
maar Gij, mijn licht, begeeft mij niet.
Gij woudt mij met uw gunst omringen,
meer dan een vader zorgdet Gij,
Gij, milde bron van zegeningen:
zulk een ontfermer waart Gij mij.

2   U trouwe zorg wou mij bewaren,
uw hand heeft mij gevoed, geleid;
Gij waart nabij in mijn bezwaren,
nabij in elke moeilijkheid.
Deez' avond roept mij na mijn zorgen
tot rust voor lichaam en voor geest.
Heb dank, reeds van de vroege morgen
zijt Gij mijn heil en hulp geweest.

3   Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe,
al wisselen ook dag en nacht.
Ik ken de rots waarop ik bouwe:
hij feilt niet, die uw heil verwacht.
Eens aan de avond van mijn leven
breng ik, van zorg en strijden moe,
voor elke dag, mij hier gegeven,
U hoger, reiner loflied toe.

Liedboek voor de Kerken 1973