1 |
'k Wil U, o God, mijn dank betalen, |
|
U prijzen in mijn avond lied. |
|
Het zonlicht moge nederdalen, |
|
maar Gij, mijn licht, begeeft mij niet. |
|
Gij woudt mij met uw gunst omringen, |
|
meer dan een vader zorgdet Gij, |
|
Gij, milde bron van zegeningen: |
|
zulk een ontfermer waart Gij mij. |