1 | Vrees niet, gij land, verheug u en wees blijde |
en dieren, weest gerust in bos en weide. | |
Jong gras ontkiemt, de wildernis wordt groen | |
in dit seizoen. |
2 | De wijn stok bloeit, de vijgenboom zal dragen. |
Dit zal een oogstfeest zijn van welbehagen. | |
Sion, verblijd u, want de Here doet | |
u waarlijk goed. |
3 | De regen zal, de vroege en de spade, |
u teken zijn van goedheid en genade. | |
De beken zwellen en de vijvers zijn | |
weer koel en rein. |
4 | Daarna doet God de hoge hemel open |
en antwoordt op uw bidden en uw hopen. | |
Hij giet zijn eigen Geest in overvloed | |
op vlees en bloed. |
5 | Die Geest geeft 's Heren woord in kindermonden. |
De oude mannen dromen onomwonden. | |
De jongelingen zien een vergezicht | |
van vrede en licht. |
6 | Ja ook op wie de vrijheid niet genieten, |
op slaven zal de Heer zijn Geest uitgieten. | |
Zij krijgen deel aan een vernieuwd bestaan | |
in 's Heren naam. |
7 | Zij zullen allen op de dag des Heren, |
de grote, de geduchte, profeteren, | |
zij zien de tekens van het naad'rend uur: | |
bloed, rook en vuur. |
8 | De geestesstorm zal door de wereld varen. |
God zal zijn volle glorie openbaren. | |
In bloed en duister zal het licht vergaan | |
van zon en maan. |
9 | En allen die naar 's Heren wegen vragen, |
die van zijn grote naam het zegel dragen, | |
vieren in 't nieuw Jeruzalem het feest | |
van Woord en Geest. | |
Liedboek voor de Kerken 1973