1 | O Heer mijn God, ook deze nacht |
zij lof en eer U toegebracht | |
omdat Gij dag en duister schept | |
en ons het licht gegeven hebt. |
2 | Om Christus' wil doe mij niet aan |
het kwaad dat ik U heb gedaan, | |
veeleer vergeef mij, Heer, en geef | |
dat ik voortaan in vrede leef. |
3 | Neem mij de last van doodsangst af, |
dat ik te ruste ga in 't graf. | |
Leer mij te sterven dat ik mag | |
vrolijk verrijzen op uw dag. |
4 | Is deze arbeidsdag voorbij, |
dat mij de slaap een balsem zij. | |
Dan zal ik zijn in 't nieuwe licht | |
als een die graag zijn dienst verricht. |
5 | Wanneer mij slapeloosheid kwelt, |
geef dat uw Geest mij vergezelt. | |
Laat mij niet raken in de macht | |
der boze geesten van de nacht. |
6 | De dromen gaan hun eigen weg, |
neem Gij hun duister dreigen weg. | |
Verjaag de wolven van uw schaap, | |
want ik ben weerloos als ik slaap. |
7 | Looft God de Heer die eeuwig leeft, |
alles uit niets geschapen heeft, | |
die ons tot aan zijn dag behoedt | |
en onze ogen opendoet! | |
Liedboek voor de Kerken 1973