Gezang 382


1   God die het al geschapen heeft,
het al regeert, met licht omgeeft
als met een kleed de dageraad,
die 's nachts ons vredig slapen laat,

2   de leden languit uitgestrekt
tot hen gesterkt het daglicht wekt,
de geest in vrede en bevrijd
van alle angst en bitterheid,

3   U zij voor deze dag gebracht
de dank en eer, weer valt de nacht;
U lof verschuldigd zingen wij
de avondhymne, sta ons bij.

4   U prijz' des harten diepste grond,
U loov' het loflied van de mond,
een zuiv're liefde min' U zeer,
een nucht're geest geev' U de eer,

5   opdat wanneer het daglicht is
omsluierd door de duisternis,
't geloof niet in het duister zwicht
maar door zijn glans de nacht verlicht.

6   Geef dat geen slaap de geest omhult,
dat enkel slape vrees en schuld,
dat ons een rein geloof behoudt
voor wat des nachts de ziel benauwt.

7   Los van het kwade groeie nu
diep in ons hart de droom van U.
Vrees voor des vijands haat en list
verstore niet meer onze rust.

8   Tot Christus en de Vader gaat,
tot beider Geest des avonds laat
ons bidden dat in almacht Hij,
drievoudig een, ons sta ter zij.

Liedboek voor de Kerken 1973