1 |
De Heer spreekt: hoor mijn hartsgeheim, |
|
o Israël, mijn teer beminde, |
|
omdat gij liefhebt in den blinde |
|
verdorven macht en schonen schijn, |
|
liet Ik u gaan in uw ellende, |
|
ontnam u honing, melk en wijn. |
|
Nu voer Ik u in de woestijn |
|
en daar zal Ik mij tot u wenden. |