Gezang 38


1   De Heer spreekt: hoor mijn hartsgeheim,
o Israël, mijn teer beminde,
omdat gij liefhebt in den blinde
verdorven macht en schonen schijn,
liet Ik u gaan in uw ellende,
ontnam u honing, melk en wijn.
Nu voer Ik u in de woestijn
en daar zal Ik mij tot u wenden.

2   Dan vindt gij weer uw eigen grond,
als toen Ik u in oude tijden
voor 't eerst aan uw bestemming wijdde.
Dan sluit Ik een vernieuwd verbond
met al wat leeft, dan geef ik vrede.
Geen dier doet kwaad, geen schepsel wondt
en alle krijgsgedruis verstomt
rondom mijn volk en heilige stede.

3   Ik zal u werven tot mijn bruid,
zo zegt de Heer, Ik zal u winnen.
Een lichte bruidstijd zal beginnen
in liefde en gerechtigheid.
Ik zal u waarlijk trouw beminnen.
Geheel mijn hart gaat naar u uit.
Ik leer u wat mijn naam beduidt.
Zo zult gij eindelijk Mijn kennen.

4   Ik zal verhoren, spreekt de Heer,
Ik zal de hemelen verhoren
en die verlenen als tevoren
aloude gunst van wind en weer.
De aarde zal met most en koren
het antwoord geven van weleer.
O Israël, verheug u zeer,
want niets gaat van uw oogst verloren.

5   En wie Ik was voorbijgegaan,
omdat hij zelf Mij had vergeten,
zal van mijn milde ontferming weten.
Mijn eigen volk noem Ik voortaan
wie niet mijn volk had moeten heten.
Ik spreek u als mijn liefste aan.
Dan zegt gij stil en blij mijn naam:
mijn Bruidegom, mijn God van vrede.

Liedboek voor de Kerken 1973