Gezang 379


1   O mijn ziele, looft den Here,
die het aangename licht
over ons doet wederkeren
en zijn wondren voor 't gezicht.
Wondren die met een accoord
van hun oorsprong ons doen horen,
zijnde 't albevattend woord,
Jezus, 's hemels eerstgeboren.

2   Jezus, morgenster in 't dagen,
zon des levens, eeuwig licht,
glans van 's Vaders welbehagen,
zaligmakend aangezicht,
weest Gij onzer zielen dag
in het oog der vaste hope,
dat zij in 't gelove mag
dezen levensdag doorlopen.

3   Hoop op 't wezen aller goeden,
hoe verheldert gij den dag
tot een lafenis en voeden,
waar de mens van leven mag.
Want gelijk men steeds bevond,
hoe het duister werd verdreven
door de lichte morgenstond,
zo verwacht men 't eeuwig leven.

4   't Eeuwig leven, zonder ende,
daar men nacht noch schemering,
wolk noch schaduw ooit en kende,
daar de zon nooit onderging.
Alleraangenaamste hoop
op dien oorsprong aller dagen,
hoe versterkt gij onzen loop,
wijl wij zulk een kroon bejagen.

5   Gij dan, Vader aller lichten,
die ons weder 't licht vergunt,
trek ons innerlijk gezichte,
tot der lichten middelpunt.
Dit is Jezus, 't harte Gods,
steeds van eeuwigheid geboren.
Dit zij ook het deel mijns lots
als des Vaders uitverkoren.

6   Weest Gij daag'lijks onze spijze,
God in Jezus eeuwig goed,
dat wij toch met alle wijze
eten van uw vlees en bloed,
en ons harte zo gelooft,
dat wij eeuwig niet en sterven,
schoon de dood dit leven rooft,
maar een beter leven erven.

Liedboek voor de Kerken 1973