1 | Het licht dat weer opnieuw begon, |
de dag, de pas ontwaakte zon, | |
verhogen Hem die boven is | |
en die alleen te loven is. |
2 | Heft op uw hart en uw gelaat |
gelijk het licht dat opengaat, | |
weest als de engelen bereid, | |
wijdt God uw ganse levenstijd! |
3 | Laat uw geweten zuiver zijn, |
helder als dag en zonneschijn, | |
want God ziet alles van omhoog | |
klaar als de dag met helder oog. |
4 | En laat uw licht als hemellicht |
schijnen voor ieders aangezicht, | |
zodat het ieder helder is | |
dat God uw licht, uw helper is. |
5 | De hemel immers is nabij! |
Mijn licht, mijn dag, mijn zon zijt Gij | |
en door de stralen van uw gloed | |
wordt alles wat er leeft gevoed. |
6 | Dit is uw dag want Gij zijt daar, |
dit is een dag als duizend jaar. | |
Verdrijf mijn zonde als de dauw, | |
o God wien ik mij toevertrouw! |
7 | Nu dan het licht verrezen is, |
looft Hem die 't eeuwig wezen is | |
en houdt u voor de dag bereid | |
dat Hij verschijnt in heerlijkheid. |
8 | Lof zij de Vader, eeuwig licht, |
de Zoon, zijn enig aangezicht, | |
lof zij de Geest, der liefde vuur, | |
looft God vandaag van uur tot uur! | |
Liedboek voor de Kerken 1973