Gezang 355


1   Ziel, mijn ziel, aanvaard uw luister,
treed te voorschijn uit het duister
om u met het licht te sieren
en uw zaligheid te vieren.
God wil in zijn welbehagen
u als gast aan tafel vragen,
God, wien hemelen niet binden,
in uw hart een herberg vinden.

2   Ach ik honger naar uw goedheid,
Zoon des mensen, naar uw zoetheid.
Tranen schrei ik van verlangen
om uw spijze te ontvangen,
dorstende in al mijn denken
naar de drank die Gij zult schenken,
totdat brood en wijn mij geven
deel, o Christus, aan uw leven.

3   Diepe vrees en zoet verlangen
houden nu mijn hart gevangen.
Het geheim van deze spijze
't wonder dat Gij wilt bewijzen
aan uw kind, het doet mij beven.
Gij zijt groot, Gij zijt verheven.
Wordt er ooit een mens gevonden
die uw almacht kan doorgronden?

4   Geen verstand kan dit verklaren,
niets dit wonder evenaren,
dat in 't brood dat wij hier eten
wij met God zijn aangezeten,
in de wijn die wordt gedronken,
Christus' bloed ons wordt geschonken.
O geheim dat wij aanschouwen
God, als wij uw Geest vertrouwen.

5   Jezus, oorsprong van mijn leven,
zon van vreugde, hoog verheven,
Jezus, hart van mijn beminnen,
levensbron en licht der zinnen,
zie ik val hier voor uw voeten,
laat mij waardig U ontmoeten,
mij genieten van uw spijze,
bij U zijn om U te prijzen.

6   Heer, wien liefde heeft bewogen
neer te dalen uit den hoge,
die gewillig hebt uw leven
in de dood voor ons gegeven,
en uw kostbaar bloed doen vloeien,
dat wij daaruit zouden bloeien,
en uw lieflijke geschenken
altijd liefelijk gedenken.

7   Jezus, ware levensspijze,
laat mij op de rechte wijze
eten 't brood van uw genade
tot genezing, niet tot schade,
Laat mijn ziel uw liefde ervaren,
die Gij eens zult openbaren,
als ik zal zijn aangezeten
en het brood met U zal eten.

Liedboek voor de Kerken 1973