1 | Scheur, Heer, de heem'len, scheur ze wijd |
en treed uit uw verborgenheid! | |
't valt ons zo lang te wachten, | |
tot Gij zult tonen wie Gij zijt: | |
de Heiland der verachten. |
2 | Ja, scheur de heem'len en daal neer, |
dat alle bergen beven, Heer, | |
die machtigen der aarde. | |
O God, verschijn als vuur, verteer | |
ze als rijshout zonder waarde. |
3 | Doe zo uw naam, waarin wij staan, |
kennen aan wie in grootheidswaan | |
zich tegen U verheffen, | |
dat ieder volk van nu voortaan | |
voor U zijn plaats beseffe. |
4 | Daal neer, dat voor uw aangezicht |
de bergen beven, houd gericht! | |
Waar zag men ooit verschijnen | |
een God als Gij zo stralend licht, | |
die intreedt voor de zijnen? |
5 | O God, Gij maakt het wachten goed! |
Gij komt met vrede tegemoet | |
wie wandelt op uw wegen. | |
Wie vrolijk recht en waarheid doet | |
treedt Gij als Heiland tegen. | |
Liedboek voor de Kerken 1973