Gezang 348


1   Wij dragen onze gaven,
het werk van onze hand,
het werk van onze dagen,
de garven van het land,
van wind en zon en regen
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja!

2   De dagen alle zeven
die staan in Mozes' wet,
maar een staat er geschreven,
die wordt op zij gezet
ter wille van uw liefde
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja!

3   De vogels en de dieven
die leven van de wind,
maar wie er niet kan vliegen
en wie de schoven bindt
moet werken en geloven
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja!

4   Wij wijden U de schoven,
wij wijden U het brood,
want brood komt uit den hoge
van bij de Here God,
voor wie de halmen buigen
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja!

5   Wij brengen U de druiven,
wij plengen U de wijn,
die zal van U getuigen,
die zal U eigen zijn,
geheel en al U eigen
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja!

6   Het is en moet zo blijven
de gave van uw hand,
al wat wij van U krijgen,
de vruchten in de mand,
de broden op de tafel
tot eer van U, o God en Heer,
halleluja!

7   Gij hebt U zelf gegeven
als zaad, voor ons ontkiemd,
uw hart en ziel en zegen,
Gij zijt het, die ons dient
met vlees en bloed en leven
o God en Heer, groot is uw eer,
halleluja!

Liedboek voor de Kerken 1973