Gezang 338


1   O God, die naar uw strenge wet
het onboetvaardige geslacht
eens door de zondvloed hebt gestraft,
maar Noach in de ark gered,

2   die Farao verdrinken deed,
toen hij verstokt was van gemoed,
maar Israël met droge voet
deed uitgaan door de Rode Zee,

3   die in uw Zoon aan ons gelijk
het water van de doodsjordaan
over zijn hoofd hebt laten gaan,
zalige zondvloed tot ons heil,

4   laat in dit water van de doop
de kinderen die Gij ons geeft,
bij Jezus Christus ingelijfd
begraven worden in zijn dood,

5   dat zij, tot leven opgestaan
met die hen voorging in de dood,
kruisdragend in geloof en hoop
en liefde, vrolijk verder gaan,

6   en in hun laatste ogenblik,
het oog alleen op U gericht,
voor Jezus Christus in 't gericht
getroost verschijnen zonder schrik,

7   door Jezus Christus onze Heer,
die, met de Vader en de Geest
een enige God, voor eeuwig leeft
en tot in eeuwigheid regeert.

Liedboek voor de Kerken 1973