1 | Heer Jezus, Gij die als een kind |
geboren werd en zijt bemind, | |
opdat wij niet in eigenwaan | |
voorgoed verloren zouden gaan, |
2 | Gij hebt de kinderen niet veracht, |
die men gelovig tot U bracht, | |
maar hun de handen opgelegd | |
en hen omvangen en gezegd: |
3 | 'Mensen, laat overal vandaan |
de kinderen vrij tot mij gaan; | |
weerhoudt ze niet, want arm of rijk. | |
derzulken is het hemelrijk'. |
4 | Wij bidden U, o trouwe Heer, |
zie in genade op hen neer; | |
wees met hen in de aardse strijd, | |
wees met uw hele christenheid. |
5 | Stel toch uw sterke eng'len om |
hen heen, zij zijn uw eigendom, | |
en houd uw hand nu en voortaan | |
zegenend over hun bestaan. |
6 | Zegen hen in hun groei, o Heer, |
en laat ze leven tot uw eer, | |
godzalig hier in deze tijd | |
en eenmaal in de eeuwigheid. | |
Liedboek voor de Kerken 1973