Gezang 330


1   Heb dank, o God van alle leven,
die zijt alleen Uzelf bekend,
dat Gij uw woord ons hebt gegeven,
uw licht en liefd' ons toegewend.
Nu rijst uit elke nacht uw morgen,
nu wijkt uw troost niet meer van de aard,
en wat voor wijzen bleef verborgen
werd kinderen geopenbaard.

2   En of een mens al diep verloren
en ver van U verzworven is,
Gij noemt zijn naam, hij is herboren,
vernieuwd door uw getuigenis.
U woord, dat spreekt in alle talen,
heeft uit het graf ons opgericht,
doet ons in vrijheid ademhalen
en leven voor uw aangezicht.

3   Gemeente, aan wier aardse handen
dit hemels woord is toevertrouwd,
o draag het voort naar alle landen,
vermenigvuldigd duizendvoud.
Een stem zegt: roep! Wat zoudt gij roemen
op mensengunst of heerlijkheid?
't Verwaait als gras en weidebloemen.
Gods woord bestaat in eeuwigheid!
BELIJDENIS, DOOP EN AVONDMAAL:

Liedboek voor de Kerken 1973