1 | Eens, als de bazuinen klinken, |
uit de hoogte, links en rechts, | |
duizend stemmen ons omringen, | |
ja en amen wordt gezegd, | |
rest er niets meer dan te zingen, | |
Heer, dan is uw pleit beslecht. |
2 | Scheurt het voorhang van de wolken, |
wordt uw aangezicht onthuld, | |
vaart de tijding door de volken | |
dat Gij alles richten zult: | |
Heer, dan is de dood verzwolgen, | |
want de schriften zijn vervuld. |
3 | Roep de doden tot getuigen |
dat Gij van oudsher regeert, | |
roep hen die men dwong te zwijgen, | |
die de wereld heeft geweerd, | |
richt omhoog wat wist te buigen, | |
kroon wat aanzien heeft ontbeerd. |
4 | Als de graven openbreken |
en de mensenstroom vangt aan | |
om de loftrompet te steken | |
en uw hofstad in te gaan: | |
Heer, laat ons dan niet ontbreken, | |
want de traagheid grijpt ons aan. |
5 | Mensen, komt uw lot te boven, |
wacht na dit een ander uur, | |
gij moet op het wonder hopen | |
dat gij oplaait als een vuur, | |
want de Geest zal ons bestoken, | |
nieuw wordt alle creatuur. |
6 | Van die dag kan niemand weten, |
maar het woord drijft aan tot spoed, | |
zouden wij niet haastig eten, | |
gaandeweg Hem tegemoet, | |
Jezus Christus, gist'ren, heden, | |
komt voor eens en komt voor goed! | |
Liedboek voor de Kerken 1973