Gezang 288


1   Eens komt de grote zomer
waarin zich 't hart verblijdt.
God zal op aarde komen
met groene eeuwigheid.
De hemel en de aarde
wordt stralende en puur.
God zal zich openbaren
in heel zijn kreatuur.

2   Geen woord kan het bereiken,
het is aan niets gelijk,
met niets te vergelijken
dat schone koninkrijk.
Als God zich openbaren
zal op de jongste dag
dan zullen wij ervaren
wat Hij met ons vermag.

3   Dan zien wij met verblijden
Hem die ons hart beleed,
de Heer die door zijn lijden
de hemel opendeed
en alle patriarchen
met de profeten saam,
apost'len, martelaren,
verlosten in zijn naam.

4   Ook ons zal God verlossen
uit alle pijn en nood,
van 't woeden van de boze,
van 't vrezen voor de dood,
van aarzelen en klagen,
verdriet en bitterheid,
van alles wat wij dragen,
van 't lijden aan de tijd.

5   Ja, Hij zal ons geleiden
in 't schone paradijs,
het bruiloftsmaal bereiden
zijn grote naam ten prijs.
De liefde die wij zingen,
zo schoon, zo ongekend,
zal uit de bron ontspringen
van God ons middelpunt.

6   Dan breekt muziek van snaren
aan alle kanten uit
een niet te evenaren,
een goddelijk geluid.
De engelen omringen
met heil'gen tesaam
de troon van God en zingen
de glorie van het Lam.

7   Dan zijn wij aangezeten
in Gods verheven zaal,
en zullen met Hem eten
het eeuwig avondmaal.
Dan schenkt de boom des levens
ons vrucht in overvloed,
en van de stroom des levens
drinken wij daar met God.

8   Dan zal het loflied schallen
rondom de gouden troon,
dan heffen wij daar allen
met grote vreugde aan:
lof zij en eer en sterkte
de Vader en de Zoon,
de Geest om al zijn werken
zij lof van nu voortaan.

Liedboek voor de Kerken 1973