1 | Dag des oordeels, dag des Heren. |
Alles zal tot as verteren, | |
zoals de profeten leren. |
2 | Dag van schrik die aan zal breken |
als de Rechter recht zal spreken | |
en het kwaad op aarde wreken. |
3 | De bazuinen zullen schallen |
door het dodenrijk en allen | |
voor de troon terneer doen vallen. |
4 | Dood en schepping zullen beven |
als de mens verrijst ten leven, | |
als hij rekenschap moet geven. |
5 | En dan wordt het boek gelezen |
en de wereld wacht vol vrezen | |
hoe het vonnis wordt gewezen. |
6 | Is de Rechter dan gezeten, |
dan zal Hij 't verborg'ne weten, | |
alle straf wordt toegemeten. |
7 | Waar moet ik dan van gewagen? |
Welke helper moet ik vragen? | |
Niemand kan uw oordeel dragen. |
8 | Koning in verschrikking tronend, |
en toch mild de schuld verschonend, | |
red mij, mij uw trouw betonend. |
9 | Jezus, heb toch medelijden, |
denk, hoe Gij voor mij moest lijden. | |
Sta mij op die dag terzijde. |
10 | Die, mij zoekend, zijt gebonden, |
mij verlost hebt van mijn zonden, | |
zijn dan tevergeefs uw wonden? |
11 | Grote Rechter van de wrake, |
laat mij uw vergeving smaken | |
voor Gij 't vonnis op zult maken. |
12 | Schuldig ben ik aan het kwade, |
rood van schaamte om mijn daden. | |
God, ik smeek U, schenk genade. |
13 | Die Maria hebt vergeven |
en de moord'naar schonkt het leven, | |
mij ook hebt Gij hoop gegeven. |
14 | Houd mij mijn gebed ten goede. |
Wil, Getrouwe, voor het woeden | |
van het helse vuur mij hoeden. |
15 | Wil mij met uw schapen weiden, |
en mij van de bokken scheiden, | |
mij ter rechterzijde leiden. |
16 | Gaan de zondaars eens verloren, |
is hun 't helse vuur beschoren, | |
roep mij uit als uitverkoren. |
17 | Hoor, ik roep in angstig klagen, |
't hart verbrijzeld en verslagen, | |
red mij op die dag der dagen | |
Liedboek voor de Kerken 1973