Gezang 278


1   Dag des oordeels, dag des Heren.
Alles zal tot as verteren,
zoals de profeten leren.

2   Dag van schrik die aan zal breken
als de Rechter recht zal spreken
en het kwaad op aarde wreken.

3   De bazuinen zullen schallen
door het dodenrijk en allen
voor de troon terneer doen vallen.

4   Dood en schepping zullen beven
als de mens verrijst ten leven,
als hij rekenschap moet geven.

5   En dan wordt het boek gelezen
en de wereld wacht vol vrezen
hoe het vonnis wordt gewezen.

6   Is de Rechter dan gezeten,
dan zal Hij 't verborg'ne weten,
alle straf wordt toegemeten.

7   Waar moet ik dan van gewagen?
Welke helper moet ik vragen?
Niemand kan uw oordeel dragen.

8   Koning in verschrikking tronend,
en toch mild de schuld verschonend,
red mij, mij uw trouw betonend.

9   Jezus, heb toch medelijden,
denk, hoe Gij voor mij moest lijden.
Sta mij op die dag terzijde.

10   Die, mij zoekend, zijt gebonden,
mij verlost hebt van mijn zonden,
zijn dan tevergeefs uw wonden?

11   Grote Rechter van de wrake,
laat mij uw vergeving smaken
voor Gij 't vonnis op zult maken.

12   Schuldig ben ik aan het kwade,
rood van schaamte om mijn daden.
God, ik smeek U, schenk genade.

13   Die Maria hebt vergeven
en de moord'naar schonkt het leven,
mij ook hebt Gij hoop gegeven.

14   Houd mij mijn gebed ten goede.
Wil, Getrouwe, voor het woeden
van het helse vuur mij hoeden.

15   Wil mij met uw schapen weiden,
en mij van de bokken scheiden,
mij ter rechterzijde leiden.

16   Gaan de zondaars eens verloren,
is hun 't helse vuur beschoren,
roep mij uit als uitverkoren.

17   Hoor, ik roep in angstig klagen,
't hart verbrijzeld en verslagen,
red mij op die dag der dagen

Liedboek voor de Kerken 1973