Gezang 277


1   O hoe brandend van verlangen
naar de levende fontein,
in de ketenen gevangen
van de aarde en haar pijn,
zucht en bidt en strijdt de bange
mensenziel om thuis te zijn.

2   Des te harder is het heden
dat zo bitter haar omringt,
als zij denkt aan 't zoet verleden
dat zo zalig haar omving.
aan de lichte hof van Eden,
schrijnende herinnering.

3   Wie beschrijft de paradijzen
vol van vrede en zaligheid,
waar de tempels Gods verrijzen
die met parels zijn bereid,
die de weg naar huis toe wijzen,
gulden stralend wijd en zijd.

4   Stralend staan de hemelingen
in het goddelijke licht,
staan bekranst in grote kringen
rond hun Koning opgericht,
hoor hoe zij de zege zingen
nu de vijand is gezwicht.

5   Christus, zegepalm der helden,
aan het einde van de baan,
als het stil wordt op de velden,
als de strijd heeft afgedaan,
laat mij zijn bij uw getelden,
in uw vrede binnengaan.

6   Gij hebt mij uw kracht gegeven
in het heetste van de strijd.
Liefde die mij heeft gedreven,
laat uw rust mij zijn bereid,
laat mij drinken, o mijn leven,
van uw licht in eeuwigheid.

Liedboek voor de Kerken 1973