Gezang 27


1   De Heer richt op zijn berg een maaltijd aan,
van spijs en merg, van uitgelezen wijnen;
van heind' en ver zal men aan tafel gaan,
de Heer is gul en goed voor al de zijnen.

2   Gezuiverd en belegen is de wijn,
zo rood als bloed, gerijpt tot heil en zegen;
op deze berg zal 't feest'lijk toeven zijn,
hier lijdt de Heer ons heen langs alle wegen.

3   Op deze berg neemt Hij de sluier weg
waar alle volkeren mee zijn omwonden;
de duisternis zal worden afgelegd,
geheimen opgeklaard, boeien ontbonden.

4   Wij treden aan het ontoegank'lijk licht,
wij volkeren, wij heidenen, wij mensen;
wij zien het leven zelf in het gezicht,
God haalt ons thuis van achter alle grenzen.

5   En Hij, het leven zelf, verslindt de dood
tot overwinning en van alle ogen
wist Hij de tranen af. Het ochtendrood
gaat stralend op, een opgang uit den hoge.

6   Dit zeiden zijn profeten in zijn geest;
de bankring van de dood zal zijn gebroken,
de smaad van Israël wordt uitgewist;
zo zal het gaan, want zo heeft Hij gesproken.

Liedboek voor de Kerken 1973