Gezang 267


1   Zalig, die in Christus sterven,
de doden, die de hemel erven,
voor wie Hij woning heeft bereid.
Na de nacht van strijd en zorgen
aanschouwen zij de eeuw'ge morgen,
ontwakend tot onsterf'lijkheid.
Van moeiten rusten zij.
Hun lijden is voorbij.
Halleluja,
bij 's Vaders troon
wacht hen de Zoon
hun werken volgen hen als loon.

2   Zalig zijn de ontslapen vromen
voor ons te vroeg aan de aard ontnomen,
maar die door God te goeder uur,
aan het einde van hun dagen
het Vaderhuis zijn ingedragen
als rijpe schoven in de schuur.
Zij leven bij de Heer
en zondigen niet meer.
Halleluja!
't Is al volbracht,
geen rouw of nacht
heeft in Gods Koninkrijk meer macht.

3   Dank, aanbidding, prijs en ere,
wordt U, die op de troon zit, Here,
door uw verlosten toegebracht!
Zaal'gen, die hebt overwonnen
brengt roem en lof de Nooitbegonnen'
en aan het Lam, voor ons geslacht!
Hij overwon het graf,
wist onze trane af,
halleluja!
Hij ging ons voor
de heem'len door:
Hij voert ons mede in zijn spoor.

4   Aarde, wijkt uw schoon en luister,
verkeert gij, zon en maan in duister,
dan blijft Gods heerlijkheid de zon!
Eeuwig heil voor de geslachten,
waarop zij hier verlangend wachten,
ontspringt uit U, o Levensbron!
De wereld gaat voorbij,
vast staat uw heerschappij,
halleluja!
Getrouwe Heer,
vertoef niet meer,
kom Jezus, ja kom haastig Heer.

Liedboek voor de Kerken 1973