Gezang 264


1   Jeruzalem, o stad zo hoog gebouwd,
naar u verlangt mijn hart!
Van verre reeds heeft u mijn oog aanschouwd.
Met haasten en verward,
is over berg en dalen,
voort over 't wijde veld,
mijn hart op enen male
u tegemoet gesneld.

2   Profeten groot en patriarchen oud
gaan in het licht ons voor,
en wie op aard, met schande en kruis vertrouwd,
hen volgden in hun spoor.
Aan tyrannie ontheven,
van leed en smart ontdaan,
zijn zij, met glans omgeven,
tot vrijheid opgestaan!

3   Met jubelklank van instrumenten schoon,
violen en metaal,
een nieuw gezang, in zoete, zuiv're toon
beweegt de gouden zaal,
met honderdduizend tongen,
met stemmen nog veel meer,
als in de aanvang zongen
de heem'len en hun heir.

4   Gij zijt mijn doel, verheven gouden stad!
Hoe klopt mijn hart in mij;
van 't aardse los, van vreugde hier verzaad,
stijg ik u naderbij,
weg boven aard' en sterren.
Reikt eng'len, mij de hand!
Ik zie u reeds van verre,
mijn hoge vaderland!

Liedboek voor de Kerken 1973