1 | Kom, Heil'ge Geest, Gij vogel Gods, |
daal neder waar Gij wordt verwacht. | |
Verschijn, Lichtengel, in de nacht | |
van onze geest, verward en trots. |
2 | Waar Gij niet zijt, is het bestaan, |
is alle denken, alle doen | |
zo leeg en woest, zo dood, als toen | |
Gij, Geest, nog niet waart uitgegaan. |
3 | Er is geen licht dan waar Gij zijt, |
uw vleugels breidt, uw vleugels strekt, | |
geen leven, dan waar Gij het wekt | |
in een gemis dat naar U schreit. |
4 | Hoor, Heil'ge Geest, wij roepen U! |
Kom, wees aanwezig in het woord; | |
wek onze geest, opdat hij hoort, | |
wek ons tot leven, hier en nu. |
5 | O Heil'ge Geest, wij zijn verblijd: |
Gij immers, eeuwig ondoorgrond, | |
legt zelf dit lied ons in de mond, | |
ten teken dat Gij bij ons zijt. | |
Liedboek voor de Kerken 1973