1 | Het volk dat wandelt in het duister |
zal een groot licht zien, een groot licht. | |
Hef naar de hemel uw gezicht, | |
met opgeheven hoofden, luister, |
2 | gij die hier woont in 't dal der tranen |
en van de schaduwen des doods, | |
gij hoort zijn stap, gij ziet hoe groots | |
Hij zich zijn witte weg zal banen. |
3 | Hij komt met vrede; en geen rampen |
geen oorlog en geen bitterheid | |
zal er meer zijn, geen kind dat schreit, | |
geen laarzen die in 't duister stampen. |
4 | Geen liefde gaat er meer verloren, |
de onderdrukking is voorbij, | |
de dood is dood, nu juichen wij, | |
er is een Kind voor ons geboren. |
5 | Er is een Zoon voor ons gegeven, |
de Zoon van God die Koning is, | |
die 't licht is in de duisternis, | |
de weg, de waarheid en het leven. |
6 | En alle and're vreemde namen: |
die Wonderlijke Raadsman heet, | |
omdat Hij de geheimen weet | |
van hemel en van aarde samen. |
7 | En Sterke God, die de gebeden |
verhoren zal, die overwint. | |
Eeuwige Vader heet dat Kind, | |
en Vorst van eindeloze vrede. |
8 | Dan zal de aarde voor ons allen |
het land van melk en honing zijn, | |
het Kind van God zal Koning zijn, | |
nooit zal de troon van David vallen. |
9 | En alle, alle mensen samen, |
die zullen voor zijn aangezicht | |
staan zingen in het grote licht. | |
En Hij kent allen bij hun namen. | |
Liedboek voor de Kerken 1973