Gezang 248


1   Geweldige, gedreven wind,
die valt met groot gedruis,
die rukt aan muren, dak en bint,
gij vult dit huis.

2   Uw overdaad van adem stuwt
het water voort met macht,
wat God wil bouwen wordt opnieuw
tot stand gebracht.

3   Wat God wil bouwen is gezaaid
en door de dood gegaan
en dat zal kiemen waar Gij waait,
als levend graan.

4   Geweldige, Gij vult dit huis
en slaat de tongen los,
Gij maakt ons vurig dat het bruist
als jonge most.

5   Gedrevene, uw teugel breekt
geliefde banden stuk
en al wat onontbeerlijk leek
wordt ons ontrukt.

6   Wie zal verduren wat U drijft
en wie begeert uw lust:
Gij wakkert aan en gaat te lijf
en kent geen rust.

7   Gij, die niet te bedaren zijt,
laat ons toch tot de oogst,
o storm van vuur en tederheid
niet ongetroost!

Liedboek voor de Kerken 1973