1 | Gods adem die van boven kwam |
zet hart en ziel in vuur en vlam | |
en opent ons de oren | |
dat wij zijn tongval horen. |
2 | De tongen zijn van wind en vuur, |
het woord is brandend van natuur, | |
het loopt door alle landen | |
en opent mond en handen. |
3 | Het woord wordt wijd en zijd verstaan, |
het trekt zich alle dingen aan, | |
het doet ons ademhalen | |
en maakt ons wel ter tale. |
4 | Luister, dat ademend geluid, |
God zaait de wind des Geestes uit | |
om straks een storm te oogsten, | |
de lof des Allerhoogsten. | |
Liedboek voor de Kerken 1973