1 | De jaarkring brengt ons in zijn keer |
de allerschoonste vreugde weer, | |
omdat de Geest des Heren wordt | |
op zijn disciplen uitgestort. |
2 | Vlammen die op hun hoofden staan, |
nemen de vorm van tongen aan, | |
opdat zij rijk aan woorden zijn | |
en vol van liefde sterk en rein. |
3 | De menigte der volken beeft |
omdat hun taal voor allen leeft. | |
Men schimpt: zij zijn vol zoete wijn, | |
die door de Geest bevleugeld zijn. |
4 | Juist vijftig dagen na het feest |
van Pasen kwam de Heil'ge Geest, | |
de spanne tijds van ouds gesteld, | |
waarop de wet der vrijheid geldt. |
5 | Wij buigen ons ootmoedig neer, |
en bidden U, getrouwe Heer, | |
geef dat vandaag ook ons doorstraalt | |
de Geest die van de hemel daalt. |
6 | Wanneer het hart geheiligd is |
vervul het met uw lafenis, | |
scheld Gij ons onze schulden kwijt | |
en geef ons vrede in deze tijd. |
7 | Wij roepen God de Vader aan, |
de Zoon, uit 't graf weer opgestaan, | |
de Heil'ge Geest, die ons geleidt, | |
van eeuwigheid tot eeuwigheid. | |
Liedboek voor de Kerken 1973