Gezang 230


1   Overwinnaar, grote Koning,
alle heem'len zijn te klein,
nu Gij weerkeert naar uw woning,
intocht houdt in uw domein.
Zou ik, Here, dan niet juichen,
zou ik, sterv'ling, mij niet buigen
nu Gij, hoogste Majesteit,
U verheft in heerlijkheid?

2   Zie ik U ten hemel varen,
held van God, gekroond weldra,
ingehaald door blijde scharen
eng'len, roepend: Gloria!,
zou ik, Heer, mij dan niet buigen,
zou ik niet van vreugde juichen,
nu het hemels feest begon,
nu mijn Koning overwon?

3   Overal, o Zon der zonnen,
straalt Gij in uw heerlijkheid
en voedt met uw licht de bronnen
van de lichten wijd en zijd.
Glansrijk zijt Gij opgestegen,
't hemels welkom klinkt U tegen,
alle heil'gen roepen luid
't hemelse hosanna uit.

4   Zou ik, Heer, uw kelk niet drinken,
nu ik zo uw glorie zie?
Zou mij ooit de moed ontzinken,
nu ik uw victorie zie?
Koning, ik wil U vertrouwen,
nood noch dood kan mij benauwen,
slechts voor U, Heer hooggeloofd,
buig ik mij, buig ik het hoofd.

5   Doe uw Geest ook in mij werken,
schenk mij uw genade nu,
opdat eind'lijk ook de sterke
vijand in mij buigt voor U.
Hef uw scepter, Heer der heren,
overal moet Gij regeren,
geef uw heerlijk rijk ruim baan,
maak ook mij uw onderdaan.

6   Laat Gij mij nog langer hopen?
Doe wat ik van U begeer!
Zie, ik stel de poorten open
van mijn hart, treed binnen, Heer.
Kom, o kom, Gij Vorst der ere,
ook bij mij moet Gij inkeren,
onderwerp wat U nog tart
en wees koning in mijn hart!

Liedboek voor de Kerken 1973