1 | Gij die der sterren schepper zijt, |
met eeuwig licht uw kindren leidt, | |
o Christus, die de mensen redt, | |
hoor naar ons innig smeekgebed. |
2 | Opdat de wereld niet vergaat |
door 't duivelse bedrog en kwaad, | |
geeft Gij Uzelf in liefdespijn, | |
en wordt haar milde medicijn. |
3 | Gij draagt aan 't harde kruis gehecht |
de zonden van de wereld weg, | |
o kind der maagd dat tot ons kwam | |
als onbezoedeld offerlam. |
4 | Voor uw immense majesteit |
buigt alle knie zich wijd en zijd, | |
buigt aarde en hemel zich ter neer | |
en dient U op uw wenken, Heer. |
5 | Wanneer Gij zetelt ten gericht |
ten laatste dage in het licht, | |
wij bidden U dat Gij ons wilt, | |
o Rechter, schutten met uw schild. |
6 | Lof, eer en macht en majesteit |
zij God de Vader toegewijd, | |
en God de Zoon en God de Geest, | |
zoals het immer is geweest. | |
Liedboek voor de Kerken 1973