1 | Zingt nu de Heer! Hij zag ons aan, |
maakte de nacht tot morgen. | |
Hij die ons riep in 's Vaders naam, | |
heeft ons bevrijd van zorgen. |
2 | Diep in de donk're aarde ging |
't lichaam van onze Here | |
om als het woord der opstanding | |
levend terug te keren. |
3 | Als een verweeuwde zat de kerk, |
treurende om haar Heiland, | |
maar in het graf deed Hij zijn werk, | |
streed met de laatste vijand. |
4 | Sion, in bitter zielsverdriet, |
kon nog alleen maar klagen, | |
en in haar huis klonk leed voor lied, | |
werden tot nacht de dagen. |
5 | Zingt nu de Heer! Hij is getrouw. |
Ook als wij niet meer hopen, | |
bloeien aan dorens van de rouw | |
lachend de rozen open. |
6 | 't Woord was in onze mond verstomd, |
lag als een bleke dode. | |
Godlof, de Geest des Heren komt | |
en heeft het graf ontsloten. |
7 | Zingt het de hoge hemel rond! |
't Woord aan de dood ontsprongen | |
werd weer een kracht in onze mond, | |
brandend met vuren tongen. |
8 | Christengemeente, jubelt nu! |
Dit zijn u goede dagen. | |
Hemelse eng'len zullen u | |
hier op de handen dragen. |
9 | Jubelt, want die in aarde lag, |
zit op de troon verheven! | |
Jubelt, want elke blijde dag | |
is ons zijn woord tot leven! | |
Liedboek voor de Kerken 1973