1 | Lof zij God in de hoogste troon, |
lof zij zijn eengeboren Zoon, | |
die voor ons droeg der zonde loon. | |
Halleluja, halleluja, halleluja! |
2 | Des morgens op de derde dag, |
toen voor het graf de steen nog lag, | |
verrees de Heer op Gods gezag. | |
Halleluja, halleluja, halleluja! |
3 | De engel sprak: Houdt moed, vreest niet, |
ik ken de bron van uw verdriet: | |
gij zoekt uw Heer, Hij is hier niet. | |
Halleluja, halleluja, halleluja! |
4 | Hij is verrezen en Hij leeft. |
De dood heeft voor het eerst gebeefd. | |
Komt, ziet waar Hij gelegen heeft. | |
Halleluja, halleluja, halleluja! |
5 | Nu bidden wij U, Zoon van God, |
omdat Gij opstond uit de dood, | |
geef ons nu uw genade groot, | |
halleluja, halleluja, halleluja! |
6 | opdat wij, vrolijk en bevrijd, |
lofzingen in der eeuwigheid | |
uw lieve naam gebenedijd. | |
Halleluja, halleluja, halleluja! | |
Liedboek voor de Kerken 1973