1 | Nu de Heer is opgestaan |
loopt alom het leven uit, | |
breekt de nieuwe lente aan, | |
roert zich in het groene kruid. | |
Heel de aarde die ontwaakt, | |
looft Hem die haar heeft gemaakt | |
met een jubelend geluid. |
2 | Helder wordt de hemel weer, |
stralend open overal, | |
en een zachte zon ziet neer | |
in ons liefelijke dal, | |
dat in prille schoonheid blinkt. | |
Overal in 't rond weerklinkt | |
vogellied en lof geschal. |
3 | Koning van de koude dood, |
trotse vorst, al was weleer | |
uw geweld ook nog zo groot, | |
al waart gij der wereld heer, | |
nu heeft uit uw bar beleid, | |
heerst uw ongerechtigheid | |
over ons geslacht niet meer. |
4 | Nu de dood verslagen is, |
en voorgoed teniet gedaan, | |
wordt vervuld het lang gemis | |
breekt het volle leven aan, | |
en de mens mag, God zij prijs, | |
het verloren paradijs | |
onbekommerd binnengaan. |
5 | Jezus Christus gaat vooraan |
in zijn koningsheerschappij; | |
die de dood is doorgegaan | |
maakt ons allen waarlijk vrij. | |
Aan de Vader, Zoon en Geest | |
is de zege, het is feest. | |
Van zijn liefde zingen wij. | |
Liedboek voor de Kerken 1973