Gezang 20


1   Laat ons nu vrolijk zingen!
Komt, heft uw lied'ren aan
voor Hem, wie alle dingen
altijd ten dienste staan.
Ik wil de Heer daarboven
lofprijzen hier op aard,
ja, Hem van harte loven,
die veilig mij bewaart.

2   Hoe goed is 't hun die bouwen
op Isrels vaste rots,
hun die zich toevertrouwen
de trouwe handen Gods.
Zij hebben 't heil verkregen,
de allerschoonste schat;
God leidt hen op zijn wegen,
hun voet wordt moe noch mat.

3   Hij is de Heer, de sterke,
in Hem is alle macht.
Dat zeggen ons zijn werken,
dat zeggen dag en nacht,
de aarde en de hemel,
de mensen en het vee,
en alles wat er wemelt
in 't water van de zee.

4   Hij is de Heer, de trouwe,
die niemand onrecht doet.
Wie maar aan Hem zich houden,
die geeft Hij alle goed.
Moet iemand onrecht lijden,
de Heer staat aan zijn kant.
Hij doet te allen tijde
aan elk zijn woord gestand.

5   Op duizenderlei wijze
redt Hij ons van de dood.
Hij geeft ons drank en spijze
in schaarste en in nood.
En als wij zijn gevangen,
te middernacht zendt Hij
ons liederen en gezangen
en maakt ons eind'lijk vrij.

6   Hij is het licht der blinden,
der zwakken steun en staf.
Die zich in rouw bevinden,
neemt Hij de droefheid af.
Maar allen die Hem haten,
hun wegen maakt Hij krom;
wat zij in trots bezaten,
keert Hij in gramschap om.

7   Ik arme en geringe,
hoe zou ik voor uw troon
U lof en dank toezingen?
Gij zijt zo groot, zo schoon.
Maar omdat Gij mijn leven
duldt voor uw aangezicht,
mag ik, o Heer, U geven
de weerglans van het licht.

Liedboek voor de Kerken 1973