1 | Wie hangt er zo deerlijk, geteisterd, geschonden, |
roosverwig, vol striemen en wonden, | |
tot smaadheid en schande aan 't kruishout verheven? | |
Wat heeft Hij, wat heeft Hij misdreven? |
2 | Dat is er het slachtlam zo heilig geboren, |
tot breking en lessing van toren. | |
Zijn misdaad is liefde, uitvloeien en geven, | |
dat kost Hem, dat kost Hem zijn leven. |
3 | Kost dat Hem zijn leven, die schoonste van allen, |
hoe is Hij in 't lijden vervallen? | |
Of is het uit liefde en heilige minne, | |
wat zal Hij daarmede dan winnen? |
4 | Wat anders als 't leven der eeuwige zielen, |
die droevig in zonden vervielen. | |
Opdat Hij die schulden verzoene en boete, | |
zo druipen zijn handen en voeten. |
5 | Ach Jezus, beminde, hoogwaarde en schone, |
wie zal U, wie zal U belonen? | |
Uw weldaad die gaat ons vermogen te boven, | |
wij willen U prijzen en loven. | |
Liedboek voor de Kerken 1973