Gezang 187


1   Daar gaat een lam en draagt de schuld
der wereld met zich mede;
het boet in eindeloos geduld
voor al wat wij misdeden.
Daar gaat het en het wordt zo moe,
stil gaat het naar de slachtbank toe,
't vindt nergens meer een weide.
Smaad neemt het op zich, hoon en spot,
wonden en doodsangst zijn zijn lot
en zegt: dit wil ik lijden.

2   Ik zal daarvoor mijn leven lang
U danken, dit gedenken:
de liefde, die 'k van U ontvang,
U, Jezus, wederschenken.
Gij zijt het licht, Heer, van mijn hart;
wanneer het in de dood verstart,
dan zijt Gij nog mijn leven.
Niets heb ik van mijzelve meer,
zie, alles wat ik ben, o Heer,
zij in uw hand gegeven.

3   Ik zal mij in uw lieflijkheid
bij dag en nacht verblijden;
ik wil mijzelf nu en altijd
U tot een offer wijden.
Ik wil voor U mijn hartebloed
uitstorten, Heer, want Gij zijt goed,
uw naam zij hooggeprezen.
Al wat Gij voor mij zijt geweest,
dat zal diep in mijn hart en geest
voorgoed besloten wezen.

Liedboek voor de Kerken 1973