1 | Des konings vaandels gaan vooraan, |
't geheim des kruises grijpt ons aan, | |
dat op het schandhout uitgespreid | |
de Schepper als een schepsel lijdt. |
2 | Zijn handen heeft Hij uitgestrekt, |
zijn voeten zijn met bloed bedekt; | |
opdat Hij ons ter hulpe kwam | |
is Hij geofferd als een lam. |
3 | Het harde ijzer van de speer |
stak in de zijde van de Heer, | |
opdat het water en het bloed | |
ons reinigde in overvloed. |
4 | Wat David in zijn vrome lied |
voorspeld heeft, dat is nu geschied. | |
Hij heeft de volkeren geleerd | |
dat God vanaf het hout regeert. |
5 | Hoe moogt gij, boom, zo blinkend staan |
met 't koninklijke purper aan? | |
O stam, het heeft de Heer behaagd | |
dat gij zijn heilig lichaam draagt! |
6 | O zalig aan wiens takken breed |
het schoonste dat de wereld weet | |
als aan een waag gewogen is, | |
geheven uit de duisternis. |
7 | Wat heeft uw schors een zoete stroom |
van geur verspreid, o levensboom. | |
Gij draagt als rijpe vrucht de Heer, | |
gij draagt de kroon van lof en eer. |
8 | Ik groet u, altaar, groet u, lam, |
dat 't heerlijk lijden op zich nam, | |
waar 't leven mee de dood bedwingt, | |
als 't leven uit de dood ontspringt. |
9 | O kruis, u groet ik, want gij zijt |
mijn hoop in deze lijdenstijd. | |
Geef vrolijkheid wie u vertrouwt | |
genade, wie zijn kwaad berouwt. |
10 | U brenge al wat leeft de eer, |
Drievuldigheid, o ene Heer, | |
die ons door 't kruisgeheim bevrijdt, | |
regeer ons tot in eeuwigheid. | |
Liedboek voor de Kerken 1973