1 | Gethsémane, die nacht moest eenmaal komen. |
De Heiland heeft bewust die weg genomen. | |
Hij laat zijn doel niet los, wijkt niet terzijde, | |
aanvaardt het lijden. |
2 | Hoe dichtbij is de hof, waar Gij gewaakt hebt; |
verstaanbaar is de klacht, die Gij geslaakt hebt. | |
Nog leeft de haat, die U kwam overvallen: | |
zo zijn wij allen. |
3 | Wie heeft gewaakt van die het naaste stonden? |
Hij heeft hen driemaal slapende gevonden. | |
hij ging terug en heeft alleen geleden, | |
eenzaam gebeden: |
4 | Laat Vader, deze beker Mij voorbijgaan; |
waar zijn de eng'len die Mij kunnen bijstaan? | |
Maar, zo Ik niet dit lijden mag ontvlieden, | |
uw wil geschiede. |
5 | Altijd zal Jezus weer in doodsstrijd wezen, |
tot aan het eind der wereld moet Hij vrezen, | |
zijn eigen jongeren in slaap te ontdekken. | |
Wat zou hen wekken? |
6 | In angst en tranen werd zijn strijd gestreden. |
Toen kon Hij toebereid naar voren treden. | |
De duisternis kon, wat zij mocht verzinnen, | |
Hem niet verwinnen. |
7 | Hier zijn wij, Heer, een afgeweken schare, |
wij, die zo zorgeloos, zo ontrouw waren. | |
Verander ons en reinig onze harten, | |
o Man van smarten! | |
Liedboek voor de Kerken 1973